Ze riep me in de vroege ochtend, m’n ma.
Ik lag er eerlijk gezegd nog maar net in toen ze me al kwam wekken. ‘Ma!’ riep
ik hard toen ze mijn gordijn openschoof, in één bruuske beweging. ‘Ma, houd op!
Wie heeft gezegd dat ik op wil staan?’ Ik trok het dekbed gauw over me heen,
vastbesloten om te blijven liggen. ‘De dag is allang begonnen, man. Je bent de
spelbreker als je zo lang blijft liggen. Je weet toch dat we hier met een reden
zijn?’ Ik schoof het dekbed wat naar beneden en keek mijn moeder nu recht aan.
Ik zag dat het menens was. Opeens stak het besef de kop op: we waren in oma
Wanda’s huis, oma wachtte beneden met een heerlijk ontbijt op ons en wat meer
was: opa moest het graf krijgen dat zo bij hem paste, vandaag nog. En de klok vertelde
dat het al half elf was.
‘Hè jongen, wat was dat toch vannacht? Ik hoorde
je pas laat thuiskomen. Of heel vroeg natuurlijk, haha! Wat heb je allemaal
uitgehaald, wat wij niet mogen weten?’ Oma Wanda was altijd ad rem, alsof ze
een opwekkend middel gebruikte, ofzo. Ik wist nooit precies hoe te reageren, nu
ook niet, dus lachte ik verstrooid en schoof ik aan naast mijn vader. Mijn
moeder, Wanda’s dochter, vond het maar raar, dat uitzonderlijk opgeruimde
karakter van oma. Het kon toch ook niet, net nu haar Hendrik overleden was, al
dat onbekommerde geschater? Alsof er niet drie maanden geleden een begrafenis
maar eerder een bruiloft had plaatsgevonden, van haarzelf welteverstaan.
Pa begreep haar beter. ‘Ze is gewoon een makkelijk mens! Maakt zich niet zo
druk en leeft tot in haar tenen. Omdat ze dat doet, voelde ze vast ook beter
dat het einde in zicht kwam voor Hendrik – ze kan de dood gewoon beter handelen. Was jij maar iets meer zoals
zij!’ Dat kwam hem op een vernietigende blik van ma te staan, maar dat deerde
hem niet zo, m’n pa. Hij was eigenlijk net zo makkelijk als Wanda.
We zaten nu allemaal aan oma’s keukentafel,
twee zelfgemaakte croissants en versgeperste jus voor ons. Oma keek ons één
voor één aan over haar grote brillenglazen, terwijl ze rustig vertelde over
haar plannen voor die dag. Haar blik hield het midden tussen lachen en
vriendelijke mededeelzaamheid, maar echt rouwig leek ze niet. ‘Ik wil dus een
grafzerk met blokken voor m’n Rik, blokken waartussen we dan van die grote
witte dahlia’s kunnen laten bloeien, en gele rozen op lage stam. Ik heb het er
met Rik nog over gehad en hij zelf: ‘Wan, geen gekkigheid, maar wat stevige
blokken en daartussen bloemen, dat ik zie ik wel zitten! Nou, veel duidelijker
kan het niet, dacht ik zo. En jullie met die grote Volvo kunnen die klus
makkelijk klaren. We hoeven alleen maar even naar Van de Kapellen te rijden, zo
heet die zaak, en dan haal ik morgen samen met buurvrouw Thea de bloemen.’
Vastbeslotenheid had mijn moeder wel van haar geërfd, zoveel was zeker, maar
bij mijn moeder ontbrak de gelatenheid die Wanda had, zo van ‘alles komt toch
goed, als je het maar stap voor stap doet’. Als ik ooit een leuk meisje vind, zou
ik hopen dat ze een beetje oma’s karakter had. Maar dat zei ik liever tegen
niemand. Ze zouden me maar vreemd vinden.
Ik was dus uitgegaan vannacht. Maar dat
uitgaan met m’n maten stelt niet zoveel voor hoor. Discotheken bezoeken we
zelden, terwijl ik dat stiekem best zou willen. We blijven meestal erg lang
hangen in één of ander café dat ‘Welpen’ genoemd wordt, alsof we bij de
padvinderij zouden zitten. Ja, echt zo niet
cool, ik weet het. Maar goed, het leuke is dat je daar kunt poolen en
lasergamen en de biertjes maar 75 cent kosten. Dat mag volgens mij niet eens
officieel, zo goedkoop en dan voor minderjarigen, maar er mag wel meer niet
natuurlijk. Een meisje meer naar huis nemen, bijvoorbeeld. Daar controleren ze dus
nooit op, weird toch? Ik bedoel: wij zijn natuurlijk betrouwbaar, maar toch. Maar
goed, zoveel meisjes komen daar niet eens, daar gaat het me ook niet eens om.
Ik bedoel: samen met m’n maten zijn is gewoon vet, en als er een meisje durft
aan te schuiven, zijn we vaak al zo dronken dat we haar nauwelijks zien, haha.
Ja, ik weet dat het suf klinkt, ik ben nou eenmaal een beetje suf. Met zo’n
chille oma, ik snap het zelf ook niet.
We reden in de luxe Volvo van m’n ouders
naar Van de Kapellen, wel veertig kilometer verderop. Ik was zelf net met mijn
rijlessen begonnen dus had altijd wel wat op pa aan te merken, als hij weer
eens niet opschoot bij een rotonde bijvoorbeeld. ‘Vol gas, pa. Dit schiet niet
op, joh!’ Hij kon er wel om lachen, makkelijk als hij is, maar m’n ma vond het
vervelend dat ik commentaar gaf. ‘We zullen nog weleens zien hoe jij straks
zelf rijdt. Pa rijdt al jaren schadevrij, dat weet je. In plaats van dat jij
iets van hem probeerde op te steken…’ Ik luisterde nauwelijks, mompelde zacht
‘Oké’ en keek naar buiten. Altijd die tirades van m’n ma, op een gegeven moment
kende ik ze wel. Ze maakten weinig indruk meer op me en als ze dat wel deden,
verstarde ik zo dat ze ook geen echte functie hadden, behalve dan me in de weg zitten
als ik gewoon mezelf probeerde te zijn, op school of waar dan ook. Ik hield me
vaak in als ik dacht aan alles wat ik fout kon doen volgens mijn moeder. Eén
maat had eens opgemerkt dat ik in de klas vaak zo braaf was, meisjesachtig
bijna. Ik had mijn schouders opgehaald en gezegd dat ik het ook niet wist.
Beginnen over al die keren dat mijn moeder me had verteld dat ik geen kik moest
geven als een autoriteit (of zijzelf) sprak, zou verspilde moeite zijn. Een
moeder had toch zeker geen invloed meer als je in 5 havo zat?
Mijn moeder stootte me aan toen we het
parkeerterrein van de grafsteengigant opreden. ‘Doe je gordel maar vast los,
dan kunnen we er snel uit. En doe die telefoon weg. We hebben niet de hele dag
de tijd.’ Ik besloot te luisteren en bevrijdde me alvast uit de gordel.
Ik had eigenlijk niet begrepen waarom mijn moeder me vorige week had gevraagd mee te gaan dit weekend, dat volgens haar een uitje moest zijn – voor oma, voor ons als gezin. ‘Maar ik had veel meer met opa Sjaak, dat weet je!’ zei ik haar naar waarheid, maar dat ging er niet in. ‘Je moest eens weten wat opa allemaal voor je gedaan heeft vroeger, toen pa ziek was. Hij hield zich altijd met kleine Bastiaan bezig, hoor!’ Ze zei het alsof het niet over mij ging maar over een klein broertje van me, dat ik niet had, alsof ik helemaal niets meer van de baby-Bastiaan had die ik ooit geweest was. Het was natuurlijk waar. Toen mijn vader lang geleden een ernstige dubbele longontsteking had, was ik veel bij oma en opa wezen logeren, en dat was natuurlijk fantastisch. Maar ik kon er nu ik 17 was moeilijk nog dankbaar voor zijn, zeker nu mijn arme opa er niet meer was om mijn dank in ontvangst te nemen.
Natuurlijk had ik ‘ja’ gezegd op ma’s vraag, vooral omdat het meer een gebod dan een vraag was en het mij nooit lukte om daar tegenin te gaan. Spijt had ik ook niet, nog niet althans, want ik voelde dat het voor oma prettig was om dit samen met ons te doen, haar man een mooi graf geven. Dat was het dus: ik was voor oma meegegaan!
Tijdens de zoektocht naar de mooiste en
beste grafzerk hield ik me afzijdig. Ik was in gedachten verzeild geraakt en
het lukte me niet om werkelijk te zien wat er voor mijn ogen gebeurde. In
plaats daarvan kwam ik na lang dwalen door de winkel, die meer een hal was, op
een geweldig idee. Ik zou de graftekst maken voor mijn opa. Had mijn
klassenmentor niet gezegd dat ik veel taalgevoel had? Wie hield mij dan tegen?
Ma zou het ook super vinden als ik iets deed met mijn schrijftalent, waarom nu
niet?
Door mijn hoofd vlogen fantastische, veelomvattende zinnen als ‘Moge hij rusten onder de sterren, moge hij eeuwig voortleven in ons, onze brave Hendrik…’ Geen moment daalde het besef dat het niet om mij, de zogenaamde dichter ging, maar om mijn opa, mijn OPA HENDRIK die niet meer onder ons was. Ik pakte mijn telefoon en noteerde enkele zinnen, de één nog overtuigender dan de ander, zonder dat ik maar een moment lette op mijn familie.
Een hele tijd later, het moet wel een uur zijn geweest, zag ik vanuit mijn ooghoek een tamelijk vrolijke Wanda mijn kant op komen. ‘Hé Bas, we zijn eruit hoor. Deze stevige granieten combinatie nemen we mee. Die past helemaal bij Rik.’ Ze wees op een hoop grote zwarte blokken die op een enorme kar uitgesteld lag. Mijn mond viel open bij het zien van deze donkere massa stenen, die zo weinig te maken leek te hebben met opa. Maar ik zag dat oma tevreden was en ik liep naar haar toe om haar even goed te knuffelen. Ze pakte me stevig vast en even stond niet opa in het middelpunt maar ik, suffe, dromerige Bastiaan. Al gauw liet ik oma de vele grafteksten zien die ik had geschreven in tussentijd. Ze lachte, schudde haar hoofd, aaide me over mijn bol maar was – gelukkig, achteraf – niet zo enthousiast om alle teksten meteen ook met mijn pa en ma te delen. Ze antwoordde kort en helder dat er al een tekst was en voegde iets liever toe dat brave Hendrikken alleen als plant bestonden en dat ik opa slechter had gekend dan ze had gedacht. ‘Maar,’ voegde ze er net op tijd aan toe, mijn sombere gezicht in haar beide handen nemend, ‘Jij hebt niet het geluk gekend naast hem te mogen leven voor meer dan 50 jaar. Ik hoop dat je tijdens één van jouw dronken avondjes uit ook maar één keer je mooie bruine ogen open zult houden, om het meisje te zien dat jou wat minder braaf kan maken!’
’s Avonds in oma’s zachte logeerbed gingen deze laatste woorden nog vaak door mijn hoofd, terwijl ik me al die tijd afvroeg hoe het toch kon: je oma zo liefhebben dat je er je schrijverschap voor op zou willen geven.
Reacties
Een reactie posten