Doorgaan naar hoofdcontent

Dronken engel (een kerstverhaal)


‘Voor mij geen druppel’, had Rebecca altijd gezegd, jarenlang. Zelfs toen in haar tienerjaren de whisky rijkelijk vloeide en de economie hoogtij vierde. Alsof ze niet te vroeg wilde juichen. Alsof een stem in haar waarschuwde voor de keerzijde van feestvreugde en alcohol.  
Woorden bleven overeind staan, wist ze, ook als al het andere afbrokkelt.
Dat was nu behoorlijk aan de gang, dat afbrokkelen. En ze kon haar ogen er niet voor blijven sluiten. De laatste weken had ze alles geprobeerd om de totale destructie tegen te houden. De mensen die aan haar deur waren gekomen, had ze zonder mokken onderdak geboden, ook als er narigheid van kon komen. Bedelaars op straat had ze meermaals haar munten toegestopt. Al haar luxe – ongedragen kleding, te dure schoenen, eten over de datum – had ze afgegeven  voor het algemeen belang en nog wist ze dat het niet genoeg was. Tranen vielen tevergeefs als er niet gauw hulp zou komen. Steeds meer zieken zouden om haar bijstand smeken, terwijl ze zichzelf nauwelijks in staat achtte die te geven. Ze was ook maar een onderwijzeres met goede connecties, geen engel van de laatste troost. Bovendien voelde ze zich machteloos omdat ze maar één dag per week les kon geven. De andere dagen was de school gesloten vanwege een gebrek aan werkelijk alles, niet in laatste instantie leerlingen.
Hoe kon ze nog iets voor haar stad betekenen, als de beste vis wegrotte waar je bijstond, water- en elektriciteitsleidingen het één voor één begaven en supermarkten leeggeroofd werden door iedereen die ook maar een beetje om zijn leven gaf?

Rebecca raapte een oude krant op en bekeek de schreeuwerige koppen: ‘President laat zich niet zien nu de honger het ergst is, ‘Krant Panorama opgedoekt vanwege papiergebrek.’ en ‘Politie treedt niet op in spookstad M.’ Ze wist dat journalisten hier en in de buurlanden hun leven waagden om het broodnodige nieuws de wereld in te sturen, dus nam ze de krant mee. Haar muren hingen ermee vol. Woorden van waarheid sterkten haar – alsof ze de puinhoop in haar stad teniet konden doen.
In haar slaapkamer had ze sinds kort een altaartje opgericht met waxinelichtjes van de vorige kerst en Mariakaarten, waar ze dagelijks trouw haar gebedjes uitsprak. Haar enige Mariabeeldje had ze weggegeven aan een vrouw die haar aan haar overleden moeder deed denken.
Ze wist dat de woorden haar weer zouden bevrijden, woorden uit de bijbel of uit de liederen van haar jeugd. Ze zouden nog nagalmen in haar hoofd als ze moegezongen weg zou gaan, op een enkele reis naar het buitenland. Schuchter en bang als een jong aapje verdreven uit haar boom zou ze zich voelen, maar de woorden zouden blijven doorkomen. 
‘Madre en el cielo, cuidanos.’
Elke avond riep ze ze in een rauwe extase, omdat ze alles waren wat er uit haar opwelde.
Niemand luisterde. Ze wist het al sinds zelfs haar eigen zoon Manuel was gevlucht, maar nu overspoelde dit besef haar. Er was geen verbinding.
Alles wat ze als klein meisje had gekend – liederen, gebeden, een toekomst  – viel uiteen in vergeelde, ongelijke snippers. Partituren van de onschuld, mijmerde ze.
Ze had zich vroeger vaak klein gevoeld, dat was waar, maar het was comfortabel om klein te zijn als je in goede handen was. Maria was er toch voor je, zoals ze er voor alle andere kinderen was en zelfs voor de zondaars.
‘Moeder in de hemel, zorg voor ons.’ Woorden als een huis.
Later had Rebecca zichzelf een Maria gevoeld.
Haar zoon Manuel werd op Eerste Kerstdag geboren, zeventien jaar geleden bijna. Zijn zachte blonde krullen gleden nog door haar vingers. Toen hij een jaar geleden vertrok – haar man was toen al jaren dood – werd ze pas wakker uit haar jarenlange isolatie. De luiken moesten nu wel open, anders kon ze beter meteen haar man achternagaan.  
Vanaf dag één was Rebecca betrokken geweest bij de vele protesten en de opvang van kinderen, bejaarden, iedereen die het zonder steun en geld niet zou redden. Maar lang ging het niet meer duren, wist ze. Nog even en haar land was in oorlog.
Er was te veel onrust aan de grenzen, te veel bemoeienis van buitenaf en toch ook te weinig.
De president had nog steeds vrij spel.
Rebecca besloot dat ze in elk geval zelf een luisterend oor zou zijn, als niemand anders dat deed, en luisteren deed ze dan ook met alle geduld. In werkelijkheid hield slechts haar eigen warme adem – die ze pas ’s avonds laat, in bed, tot rust voelde komen – haar bij de afgrond vandaan.
Ze telde de keren niet meer dat ze haar broers in het buurland had gebeld om emigraties rond te krijgen, en dat ze met pijn hele gezinnen uit hun vaderland had helpen vertrekken. Maar dat was nog altijd beter dan in haar eigen huis ronddwalen op zoek naar, ja, naar wat eigenlijk? Haar laatste boeken had ze allang weggedaan in ruil voor enkele kilo’s conservenblikken. En werkelijk, hoe zou ze een bladzijde kunnen lezen zonder razend te worden?

Morgenmiddag, net voor stille nacht, besloot Rebecca tijd voor zichzelf te nemen. Als onderwijzeres was ze daar altijd van in jubelstemming geraakt. Nu voelde ze juist een stekende hoofdpijn als ze dacht aan al die uren alleen. Ze vreesde eindeloos malen, dat opkwam als niets anders haar bezighield. Soms schreef ze dan in een schoolschrift, waarvan alleen de bruinleren kaft haar al rustig kon maken. Woorden uit liedjes en gedichten, kleine dagboekaantekeningen, brieven aan bekenden ook. Opsturen deed ze ze niet meer, de brieven. Gewoonweg te duur, zoals zelfs een pilletje tegen de hoofdpijn te duur was geworden, als het nog te krijgen viel. Maar morgen, morgen zou ze zichzelf trakteren op een wandeling in het park en bij de kiosk op de hoek net zoveel burgers eten als haar briefgeld haar toeliet. Het droombeeld vervaagde meteen toen ze besefte dat ze nooit ook maar één burger kon wegwerken als er een kind stond te kijken. Dan maar op haar reserves teren. Ze behoorde niet tot de elite die medeleven tot een overbodige luxe had verklaard.
Al snel droomde ze opnieuw weg. Ze zou Eduardo opzoeken. Eduardo, die met zijn volière het park verlevendigde, kon haar gezelschap als geen ander waarderen. Ze bevochtigde haar lippen, grinnikte even en viel in een bevrijdende slaap.

09:00 uur. Rebecca’s wekker piepte irritant. Maar ze leefde met de klok, anders kon ze net zo goed de hele dag blijven liggen. Bovendien voelde ze zich geroepen iets te doen, al had de radio geen vrolijke ochtenduitzendingen meer voor haar. Ze rolde zich uit haar bezwete tweepersoonsbed, kleedde zich aan en verliet zonder te eten het huis. Een klein glas fruitsap slokte ze al lopende naar binnen.
De zon scheen magertjes vandaag maar het deerde haar niet. Ze was de hitte van de afgelopen dagen meer dan zat. Verse groentes had ze in geen weken aangeraakt. Zelfs geen paprika’s of bananen hadden haar op de markt toegelachen. Alles was vroegtijdig weggehaald omdat het wegrotte of was gestolen door de eerste de beste straatjongen.
Ze besloot de ochtend in de plaatselijke ouderenopvang door te brengen, waar ze ogen en monden zou deppen, onrustigen zou kalmeren en enkele weinig voedselrijke maaltijden zou bereiden.
De gedachte aan een burger bezorgde haar kippenvel. Hoe het kwam begreep ze niet, maar ze genoot van deze sensatie – alsof ze al begonnen was met het eten zelf. Ze zou hem delen met Eduardo, bedacht ze, al wist ze niet of hij de Amerikaanse snack kon waarderen. Hij was erg anti-Amerika en wat kon ze ervan zeggen? Ze wist zelf ook niet of ze een Amerikaan zou omhelzen of vermoorden als hij opeens voor haar stond. Wel had ze er heel wat voor over om die burger op haar bordje te krijgen, al vast weer duurder geworden.

Het was even zoeken naar Eduardo, maar uiteindelijk vond ze hem aan de rand van het park, zittend op een bank. De grijzende, goedlachse man was tot voor kort dierenarts geweest, maar had bij gebrek aan geld en middelen zijn intrek in het stadspark genomen, dicht bij zijn geliefde volière. Dan was er ten minste nog iets aangenaams om naar te kijken, had hij gezegd.
Al even wist Rebecca dat ze van deze man hield. Ze hield van de kalmte van zijn passen, de dunne, geaderde huid die zijn handen bedekte, de kleine rimpelingen rond zijn ogen die telkens van vorm veranderden als hij sprak.
‘Wat ben je vroeg vandaag!’ riep Eduardo uit, maar aan zijn ogen kon Rebecca zien dat hij blij verrast was haar te zien. Ze omhelsde hem, zonder veel kracht maar met de liefde die ze in zich voelde. Deze liefde ging gelijk op met de liefde voor haar stad, want Eduardo wás de stad. Hij ademde haar en hield zich in haar centrum op om meteen toe te springen als er iets speelde. Maar hij was niet de jongste meer. Dieren had hij zien komen en gaan, mensen ook – veel te veel de laatste tijd. Hij merkte dat hij er niet meer zo tegen kon, dit afbrokkelen van wat hem eens had toebehoord.
‘Mijn lieve Rebecca, je ogen zijn halve manen, waar is je zon gebleven?’
‘Ach Eduardo, vandaag geen zon voor mij alsjeblieft. Ik neem genoegen met reflecties.’
Dit poëtische gesprek voerden ze wel vaker, maar het was alleen een sluier voor wat er werkelijk speelde. Rebecca wist niet of ze het aankon om – zelfs maar aan Eduardo – te vertellen wat ze echt voelde. Dat speet haar, maar de afstand hield haar ook op de been.

De kiosk was fel verlicht. Alsof daar nog wel genoeg geld voor was, verzuchtte Rebecca bij zichzelf. Eduardo was doelgericht. Hij had de burgers al besteld voor ze er erg in had.
‘Geen gezeur,’ mompelde hij, ‘Ik betaal vandaag en morgen en overmorgen nog, want dan ben ik er vanaf. Geld maakt me toch ziek.’
Ze schudde haar hoofd. Hij was niet goed snik. Een fijnbesnaarde, oude dwaas. Maar ze zei niets. Daarvoor was dit moment haar te kostbaar.
Hij en zij op het gras tegenover de opgedroogde vijver, naast de trompetboom, waar de kerstengel graag in vertoefde, de volière op gehoorsafstand . Welke plek was beter nu de geboorte van Jezus naderde? Rebecca was even helemaal weg, zich te goed doend aan het eten in haar hand.
‘Rebecca?’
Geen reactie.
‘Rebecca?’
Ze keek op, dronken van de slaap. Besefte dat ze in de armen van Jezus lag, zomaar, midden op de dag, en dat ze vanavond naast hem in de kerkbanken zou zitten.
‘Je broer belde net op je mobiel. Het gaat niet goed met Manuel. Hij ligt in het ziekenhuis. Had zich misdragen bij de grens.’
Rebecca vertrok haar gezicht, peinzend maar er nog niet helemaal bij. Vragend keek ze Eduardo aan maar die herhaalde simpelweg zijn boodschap, zoals Jezus dat ook deed. De volgende minuut bonkte Rebecca wezenloos met haar hoofd tegen Eduardo’s buik, waarop hij haar neerlegde op het gras en zonder ophouden haar gebalde vuisten streelde.  Tot ze niet meer kon en stil bleef liggen.
Zo gingen ze de kerstavond in. Zij, zich overgevend aan de vochtige schemering maar met haar mobieltje dicht tegen haar hoofd geplakt, wachtend op nieuws over haar opstandige kind, hij, zijn hoofd al moe van het leven, voorzichtig wegdromend bij de gedachte een steun te kunnen zijn voor een slaapdronken engel. 

Daphne Jager, december 2019

Reacties

Populaire posts van deze blog

Recept voor Hemelse Harmonie, voor 2 personen Werkzaam in tijden van innerlijke onrust, toenemende angst, gevoelens van nutteloosheid, verwarring en verdriet. Ingrediënten: -           3 niet te kleine handen vol moed -           8 theelepels zelfgemaakte liefde, het liefst ontdooid -           100 gram zongerijpte empathie gemengd met wat zaadjes eerbied -           1 milligram humor (pas op: werkt zeer sterk!) -             2 snufjes schaamteloosheid, voor extra effect -           3 eetlepels vertrouwen met boter gemengd (dan blijft het goed kleven) -           ½ kopje vers verdriet, zonder extra zout -           1 flinke eetlepel optimisme, vers geplukt Werkwijze: Pak je grootste wokpan uit de kast. Smeer de pan eerst kordaat in met het vertrouwen en de boter. Laat het flink glazig worden, dan beklijft het langer. Voeg dan de humor toe, die je zeer kort stevig laat meebakken en dan verwijdert. Pas op dat je het niet te lang bakt, want dan wordt het te meli